Tijdens mijn werk van de afgelopen 25 jaren binnen de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en verslavingszorg heb ik ontdekt, dat de bevolking in ‘De Veenkoloniën’ zeer verschillend is ten opzichte van de bevolking in de aangrenzende zandgronden. Ik herkende een neerslachtige houding in ‘De Veenkoloniën’ en vroeg me af, mede naar aanleiding van eigen ervaringen, of er wellicht sprake zou kunnen zijn van ‘onderdrukking’.
Zou bijvoorbeeld de rol van vroegere veenbazen en de welgestelde boeren met arbeiders als (mogelijke) onderdrukker een gevolg kunnen zijn dat een grote populatie van mensen zich ‘onderdrukt’ voelt: met name nazaten van de toenmalige veen –en landarbeiders en wat zich nu wellicht vertaalt in mensen met een lagere sociaal economische status? Met daarnaast een in zwijgen gehulde bevolking als gevolg. Mensen die zich niet uiten, gevoelens onderdrukken en vooral hun eigen mening voor zich houden.
‘Ik word (toch) niet gehoord’ en ‘Ik kan niet praten’ zijn veelgehoorde uitspraken.
Dit intrigeerde mij en triggerde me dermate, dat ik mede hierdoor heb besloten ontslag te nemen en een opleiding voor psychosociale hulpverlening te gaan volgen om juist deze mensen tot ondersteuning te kunnen zijn.
Het valt mij op, dat overal waar ik mijn vermoedens en bevindingen uitspreek mensen dit herkennen, maar zich er verder niet over uitspreken. Men haalt de schouders op en uitspraken als: ‘Ach ja, als je geboren bent voor een dubbeltje, zal je nooit een kwartje worden’ of ‘Het was niets, het is niets en het zal nooit iets zijn’ komt dan veelal als reactie.
Ik voel mij sterk verbonden met de Veenkoloniën. Maar … wat maakt nu, dat ik mij zo verbonden voel met dit gebied en met de mensen die er wonen én wat maakt nu, dat er armoede en achterstand is in de Veenkoloniën, dat er als het ware sprake lijkt te zijn van een ‘schuldig land’.
Is de Veenkoloniën ‘schuldig land’? Is er sprake van schuld? Of is er sprake van een zich schuldig voelen/schuldgevoel, wat schaamte met zich meebrengt en wat monddood maakt, waardoor sprakeloosheid ontstaat. Zijn er wellicht overtuigingen geïnstalleerd die van generatie op generatie zijn overgedragen? Voor mijzelf kan ik zeggen – weliswaar na een proces van jaren – dat er géén sprake is van schuld, maar ben ik ervan overtuigd dat er wel een verantwoordelijkheid is naar de volgende generaties om te voorkomen dat ook zij door gevoelens van onderdrukking worden beheerst met alle gevolgen van dien.
Mijn verbondenheid met het gebied is ontstaan vanuit mijn eigen historie als dochter van een boerenzoon en een arbeidersdochter.
Mijn vader is een zoon van een welgestelde boer en een veenbaasdochter. Mijn moeder daarentegen is een dochter van landarbeiders, vader en moeder en daarmee dus een arbeidersdochter. Toen mijn ouders een relatie met elkaar aangingen bracht dit ook de nodige conflicten met zich mee binnen beide families.
Als nazaat van deze beide collectieven heb ik ruim 40 jaar geworsteld met de tegenstrijdigheid aan gevoelens die aan mij zijn overgedragen door mijn voorouders. Grotendeels onbewust en de laatste jaren meer en meer bewust me afvragend: ben ik een nazaat van de onderdrukker of van de onderdrukte.
Ik wist mijn plek niet, wist me vaak geen raad met mezelf en dit had de nodige gevolgen. Ik voelde me vaak als onderdrukte in een hoek gedreven, maar ook dikwijls waren er momenten dat ik me als onderdrukker boven iemand voelde. Geen van beide posities waren prettig en/of pasten bij me.